Beide ouders zijn volgens artikel 203 § 1 van het Burgerlijk Wetboek aan hun minderjarige of studerende kinderen levensonderhoud, opvoeding en een passende opleiding verschuldigd; tot hun opleiding voltooid is.
Moeder en vader moeten bijdragen naar evenredigheid van hun middelen.
Deze verplichting raakt de openbare orde.
De onderlinge bijdrage (het bedrag) mogen partijen (moeder en vader) zelf bepalen en bij gebrek aan overeenkomst zal de rechter de passende bijdrage bepalen op basis van de juiste cijfergegevens die partijen (over hun financiële toestand en levensonderhoud van hun kinderen) voorleggen.
De rechtbank moet de nodige gegevens van partijen verkrijgen teneinde bij betwisting over het bedrag van het onderhoudsgeld een beslissing te kunnen nemen.
Dit gebeurt aan de hand van volgende parameters:
1.De aard en het bedrag van de middelen (inkomsten) van elk van de ouders;
2.De gewone kosten waaruit het budget van het kind is samengesteld alsook de manier waarop ze begroot zijn;
3.De aard van de buitengewone kosten van de kinderen / het deel van deze kosten dat elke ouder voor zijn rekening moet nemen;
4.De verblijfsregeling van het kind (bezoekrecht) en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind ten gevolge van deze verblijfsregeling;
5.Het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
6.De inkomsten die elk van de ouders ontvangt in voorkomend geval uit het genot van de goederen van het kind;
7.Het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten van de kinderen;
8.De bijzondere omstandigheden van de zaak.
De rechter moet dus in het bezit worden gesteld van alle bewijzen van de inkomsten /vermogens en kosten van beide ouders.