Na de echtscheiding wordt de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap geregeld. In eerste instantie gebeurt dat door tussenkomst van de notaris(sen) die aangesteld worden in het echtscheidingsvonnis.
Naar aanleiding daarvan kan een echtgenoot vorderingen instellen tot teruggave/-betaling van gelden die uit zijn eigen vermogen komen en die in de huwgemeenschap werden gebracht.
De echtgenoot die een dergelijke vergoeding eist draagt de bewijslast ervan.
Volgens art. 1436 lid 1 B.W. kan het recht op vergoeding door alle rechtsmiddelen bewezen worden.
De echtgenoot die de betaling van een vergoeding door het gemeenschappelijke vermogen wil verkrijgen, moet aantonen enerzijds dat er reeds eigen gelden bestonden, en anderzijds dat de gemeenschap zich hierdoor heeft verrijkt.
Krachtens art. 1399 van het B.W. mag het eigen karakter van de gelden tussen echtgenoten door alle rechtsmiddelen bewezen worden.
De verrijking van de gemeenschap mag in principe eveneens door alle rechtsmiddelen bewezen worden. Om dit bewijs te leveren is het niet voldoende aan te tonen dat de echtgenoot eigen gelden heeft geïnd, maar moet ook bewezen worden dat deze gelden het gemeenschappelijk vermogen ten goede zijn gekomen. (H. Casman, Huwelijksvermogensrecht, Kluwer, III, 17-12).
Dit bewijs is aan strenge regels onderworpen want er is geen enkel vermoeden dat eigen goederen, die niet meer in het eigen vermogen worden teruggevonden op het ogenblik van de ontbinding, het gemeenschappelijk vermogen hebben gebaat; maar het omgekeerde is wel waar wanneer een aangroei van een eigen vermogen wordt vastgesteld.
Wanneer een echtgenoot derhalve stelt dat hij eigen goederen in de huwgemeenschap heeft gebracht en deze , naar aanleiding van de vereffening verdeling na echtscheiding, tracht terug te vorderen, zal hij/zij dus een dubbel bewijs moeten leveren:
- dat er eigen goederen waren en
- dat ze in concreto door het gemeenschappelijk vermogen werden opgeslorpt of in zijn voordeel werden aangewend (G. Van Oosterwyck, Vereffening-Verdeling van het huwelijksvermogen, Maklu, 1993, 34 e.v.).